Terug naar Startpagina
Civiele Procedure Onrechtmatige Overheidsdaad
Het huidige wettelijke monopolie van de NBA (voorheen Nivra en NOvAA) betekent strijdigheid met Europees recht. De Wet op het Accountantsberoep (WAB) legt immers een dwingend verband tussen het accountantsregister en het NBA lidmaatschap. Dit verband wordt versterkt door de verbodsbepaling in art. 41 lid 2 WAB zich anders dan in besloten kring zich accountant te noemen of de indruk te wekken bevoegd te zijn. Dit verbod wordt breed uitgelegd in de jurisprudentie en omvat aldus ook termen zoals “accountancy”, “accounting” “accountantskantoor” etc. Daarnaast hebben de BigFour van de gelegenheid gebruik gemaakt door iedereen te onderwerpen aan zeer strikte regels voor accountants en zichzelf via zogenaamd zelfstandige eenheden vrij te stellen. Via afspraken over stemverhoudingen in het NBA-bestuur heeft de BigFour zich een kartelpositie. Dit alles is strijdig met de Wet op de Mededinging en Europese regels.
Deze procedure kan niet los worden gezien van dit geheel van procedures over niet door het algemeen belang te rechtvaardigen machtsuitoefening door de NBA ten faveure van grotere kantoren. Dat overzicht vangt aan met een kort geding dat het Hof uiteindelijk ongeschikt heeft geoordeeld voor kort geding.
Hieronder staat het verloop van deze civiele procedure met de belangrijkste onderliggende stukken op datumvolgorde.
Op 9-12-2020 is bijgevolg deze klacht bij de Grote Kamer ingediend. De kans op succes is niet groot. EHRM is overbelast en doet, op publiek spraakmakende zaken na, bijna alles af als niet-ontvankelijk. Het gevolg zou in dit geval zijn dat een commercieel BigFour kartel onder bescherming van de Staat verenigingsdwang mag toepassen, verboden in art. 11. Dit alles omdat ooit de Vijfde Kamer EHRM bij Hermann tegen Duitsland een fout maakte die nooit is gecorrigeerd. Mocht de Grote Kamer inderdaad tot niet ontvankelijk besluiten, ligt een gang naar het Hof van Justitie in de rede. Het kan niet zo zijn dat door gebrek aan mankracht bij het EHRM, in de rechtstaat Europa de geest en tekst van art. 11 EVRM en art. 20.2 van de UN Universele Verklaring over de Rechten van de Mens bij het grof vuil worden gezet.
Op 1-10-2020 ontvingen we dit bericht dat onze klacht wederom niet ontvankelijk is verklaard door een enkele rechter. Zoals gebruikelijk ontbreekt iedere motivering.
Op 17-7-2020 is deze formele klacht ingediend bij EHRM met een beter leesbare toelichting en een nadere uitleg waarom de NBA feitelijk een BigFour kartel is. Uiteindelijk is besloten alleen te klagen bij EHRM over art. 11 EVRM, verenigingsdwang. EHRM is overbelast en verklaart vrijwel automatisch > 98% van alle klachten, vaak over pietluttigheden, niet-ontvankelijk. Helaas valt dus niet uit te sluiten dat ook deze klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daarom zal binnenkort een klacht worden ingediend bij de ACM over concurrentievervalsing via de NBA door de Big Four.
Op 6-12-2019 deed de HR deze uitspraak. Kort samengevat, hang er een publiekrechtelijk jasje om als je vrijheid van vereniging in de kiem wil smoren. Als de griffie een verzoek tot spreektijd verlenging zoals gebruikelijk niet bevestigt, is het de taak van de advocaat daar tijdig op te wijzen. De gang naar EHRM staat nu open en het lijkt ondenkbaar dat EHRM zou toelaten dat publiekrechtelijke organisaties vrijwel onbeperkt buiten het bereik van art. 11 EVRM zouden kunnen vallen en dat griffiefouten de klager worden aangerekend.
Op 8-11-2019 zou de HR uitspraak doen maar deelde helaas mede dat het arrest is aangehouden tot 17 januari 2020.
Op 19-7-2019 deponeerde OvRAN deze korte 'Borgers' brief. Beide standpunten van de AG worden bestreden. Afgewacht moet worden of de HR rond 8 november naar een andere rechtbank verwijst of naar EHRM in Straatsburg. Het lijkt ondenkbaar dat EHRM zou toelaten dat publiekrechtelijke organisaties vrijwel onbeperkt buiten het bereik van art. 11 EVRM zouden vallen. Dat maakt iedere 'vrijheid van vereniging' in art. 11 EVRM vrijwel inhoudsloos.
Op 5-7-2019 deponeerde de AG deze uitvoerige negatieve conclusie. Het blijkt, zie randnummer 5.23, dat de AG impliciet achter de mening van Gerards staat: "Uit de hiervoor weergegeven rechtspraak van het EHRM komt naar voren dat art. 11 EVRM niet van toepassing is op een publiekrechtelijke organisatie." De AG concludeert dat weliswaar het Hof verzuimde om voorafgaand aan de pleidooizitting te beslissen op het verzoek om spreektijdverlenging maar verbindt aan dit verzuim geen rechtsgevolg.
Op 25-01-2019 deponeerde OvRAN deze Repliek. Die maakt wederom duidelijk dat de Staat op een juridisch dwaalspoor zit. De Staat reageerde niet met een dupliek op de schriftelijke toelichting van OvRAN. Op 22 februari 2019 wordt de datum bekend waarop de AG voornemens is zijn conclusie te nemen. Dat blijkt 28 juni 2019 te zijn.
Op 11-01-2019 deponeerde OvRAN deze schriftelijke toelichting. De Staat deponeerde deze toelichting. Zoals hier blijkt begint deze procedure op een juridsche thriller te lijken met in het middelpunt dit arrest van de Vijfde Kamer EHRM inzake Hermann, verheerlijkt door Mevr. Prof mr. Gerards in de enige Nederlandse publikatie en vervolgens vernietigd door de Grote Kamer inzake Hermann en conform, ook niet overgenomen in de talrijke buitenlandse literatuur.
Op 12-10-2018 diende de Staat haar pro forma verweerschrift in. Op 11 januari 2019 zullen partijen hun uitvoeriger schriftelijke toelichting moeten geven.
Op 2-7-2018 is deze procesinleiding in cassatie ingediend. Gezien de gebleken vasthoudendheid van de rechtspraak om de belangen van de Staat te verdedigen is het de vraag of aan toepassing van art. 80/81a Wet RO valt te ontkomen. Maar de HR is nu eenmaal een noodzakelijk doorgeefluik voor EHRM die expliciet vroeg om het laatste oordeel van de hoogste civiele rechter over het oordeel van CBB dat een publiekrechtelijk jasje voldoende is om verenigingsdwang (en nu ook concurrentievervalsing) mogelijk te maken.
Op 3-4-2018 wees het Hof Den Haag dit eindvonnis. Beschamend! Vrijwel alle grieven werden afgedaan met ongemotiveerde verwijzingen naar de uitspraak van de kantonrechter die blindelings letterlijke citaten uit de CvA Staat overnam. Uit bijgaande door het Hof gecorrigeerde pleitnota blijkt dat dit Hof van belangrijke argumenten geen kennis wilde nemen wegens onvoldoende spreektijd. Dit terwijl ruim op tijd extra spreektijd werd aangevraagd. Cassatie zal volgen. Of dit een eind maakt aan deze reeks van politiek gekleurde ongemotiveerde rechtelijke uitspraken, moet blijken.
Op 22-2-2017 vond de hoorzitting plaats. In volgorde van de grieven weerlegde OvRAN in de pleitnota de argumenten uit de Memorie van Antwoord. De Staat verweerde zich met deze pleitnota. Het verweer van de Staat bevatte vrijwel uitsluitend herhalingen. Alleen in onderdeel 5 concurrentieverbod kwamen twee nieuwe argumenten te voorschijn tegen de beschuldiging dat de NBA facilitator is van een Big Four reglementeringskartel. Allereerst met de stelling dat de Richtsnoeren toepasselijkheid art. 101 VWEU slaat op andere vormen van samenwerking dan voor accountants. Ten tweede met een verwijzing naar dit IATA arrest. Beide argumenten zijn onbegrijpelijk. De Richtsnoeren handelen over verboden horizontale samenwerkingsovereenkomsten en geven eerst een algemeen beoordelingskader en benoemen daarna enkele bekende specifieke kartelvormen. Dit uitzonderlijke NBA reglementeringskartel wordt uiteraard niet specifiek benoemd maar valt duidelijk wel onder het algemene beoordelingskader. De verwijzing naar het IATA errest is ook onbegrijpelijk. In die casus concludeerde de HR dat onvoldoende bewijs werd geleverd voor concurrentievervalsing. De primaire stelling van OvRAN was echter dat de Staat ingevolge randnummer 24 van de Richtsnoeren moet bewijzen dat bij de NBA geen sprake is van beperkingen die naar hun aard de mededinging kunnen beperken. Secundair betoogde OvRAN dat afdoend bewijs is geleverd. Een van de Raadsheren was Mevr. Prof mr. Gerards, hoogleraar aan de Uni Utrecht. Dat wekt enig vertrouwen dat het Hof niet, zoals de Rechtbank, de stellingen van de Staat blindelings gaat overnemen. Uit dit proces-verbaal van de zitting en het latere vonnis blijkt dat dit vertrouwen misplaatst was. Ondanks het schriftelijk verzoek met cc wederpartij om de tijd om te pleiten te verlengen werden belangrijke overwegingen geschrapt omdat de voorzitter van het Hof er niet in slaagde dit verzoek in dit dossier terug te vinden.
Op 21-11-2017 is deze akte ingebracht. Deze tuchtklacht tegen de 3 NBA-bestuursleden die de Big Four vertegenwoordigen levert nader bewijs voor het bestaan van een Big Four reglementeringskartel met NBA als facilitator.
Zitting bij het Hof Den Haag is bepaald op donderdag 22-02-2018 om 09:30 uur.
Op 3-08-2017 is deze Memorie van Antwoord ontvangen met liefst 39 pagina's. De Staat tracht daarmee opperste verwarring te zaaien.
Op 19-5-2017 is deze Memorie van Grieven verzonden met liefst 23 pagina's en 12 grieven naast 6 producties. Uit de analyse blijkt dat de Rechtbank de stukken onvoldoende heeft gelezen en mede daarom tot volstrekt onjuiste uitspraken komt. De rechtsoordelen van de Rechtbank c.q strafkamer HR zijn zeer aanvechtbaar en o.i. volstrekt onjuist. Oordeelt u zelf s.v.p.
Op 28-03-2017 is deze formele appeldagvaarding uitgebracht. De Memorie van Grieven volgt in Mei.
De Rechtbank Den Haag passeerde op 22-2-2017 alle argumenten van OvRAN in deze uitspraak. Dat de strafkamer HR misgreep in harde jurisprudentie en feiten, is al betreurenswaardig. Dat deze Rechtbank dit niet corrigeerde maar slechts de conclusies van de strafkamer HR citeerde, is onbegrijpelijk. Dat het handelen van de NBA als ondernemersvereniging niet aan de Staat toegerekend kan worden, is een evidente misvatting. Het is nu eenmaal de Staat die dit handelen wettelijk faciliteerde. Kortom, appel is nodig. Als ook het HOF Den Haag dit niet corrigeert en de civiele Kamer van de HR weigert haar strafkamer berispend toe te spreken, wordt een gang naar EHRM, Straatsburg, onvermijdelijk.
In de partijcomparitie bij de Rechtbank Den Haag op 31 Januari 2017 bracht OvRAN deze pleitnota in en de Staat deze pleitnota. Uit dit proces-verbaal van de zitting blijken diverse aanvullende opmerkingen van partijen.
Via deze akte met tal van stukken worden de misvattingen van de Staat weerlegd.
Op 21-06-2016 arriveerde de Conclusie van Antwoord. Comparitiedatum is gesteld op 31-1-2017.
Op 17-3-2016 is deze civiele dagvaarding uitgebracht. Het zal niemand verbazen dat als belangrijkste rechtsgronden art. 11 EVRM over verenigingsdwang naar voren is gebracht naast art. 1 van het 1e Protocol EHRM over eigendomsrecht. De uitgebreide motivatie van beide rechtsgronden waar meerdere advocaten aan hebben meegewerkt is zeer lezenswaard.
- Geheel nieuw in de civiele procedure is een uitvoerig gemotiveerd beroep op art. 6 van de Wet Economische Mededinging (WM) over concurrentiebeperking en kartelverbod.
- Nieuw is ook de vordering. Politiek hebben zowel de SWA als OvRAN zich altijd gericht op volledig zelfstandige ledengroepen. Nu is de vordering om in art. 2 lid 3 van de WAB niet alleen buitenlandse accountants vrij te stellen van het lidmaatschap NBA maar voor iedereen die dat wil. Inschrijving in het register zonder lidmaatschap van een publiek- of privaatrechtelijke beroepsorganisatie voor accountants heeft wel als gevolg dat alle IFAC regels van toepassing blijven. Zo kan iedereen zich onttrekken aan regelgeving die andere belangen dient dan het algemeen belang. De dienstverlening door kleinere accountants(kantoren) kan daardoor aanzienlijk verbeteren met minder kosten en ballast. Maar niemand kan zich onttrekken aan regelgeving die door vrijwel alle accountants in de wereld wordt ondersteund.