Waar gaat het verbod op verenigingsdwang en beroepsuitoefening over?
ü
Arrest Raad van State in navolging van EVRM(Europees Verdrag
Rechten van de Mens)
In januari 2008 heeft de
Raad van State (LJN: BC1524, 200703524/1, 09-01-2008 verboden dat
een huisarts op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid werd
voorgeschreven lid te worden van een huisartsen vereniging. Dit in
navolging van een reeks arresten van het Europese Hof voor de Rechten
van de Mens (EHRM). De significante rechtsoverwegingen zijn hieronder
weergegeven:
ü
Belangrijkste Rechtsoverwegingen
2.9.1. Ingevolge
artikel 11, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op
vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met
inbegrip van het recht met anderen vakverenigingen op te richten en
zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn
belangen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang,
mag de uitoefening van deze rechten aan geen andere beperkingen
worden onderworpen dan die, die bij wet zijn voorzien en
die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in
het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het
voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de
bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van
de rechten en vrijheden van anderen.
2.9.7. Volgens de
uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 10
juli 1998, nr. 57/1997/841/1047, Sidiropoulos en anderen tegen
Griekenland, kunnen enkel overtuigende en dwingende redenen een
beperking van de vrijheid van vereniging rechtvaardigen. Deze
beperking dient evenredig te zijn aan het ermee beoogde doel en de
redenen ervoor dienen relevant en voldoende te zijn.
ü Uitzonderingsclausules toepasbaar? Het onderstreepte woordje en in de tweede alinea van rechtsoverweging 2.9.1 in het Raad van State vonnis, kan haast niet anders betekenen dan een bijna absoluut verbod op verenigingsdwang. De "nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen" kunnen immers bij accountancy-werkzaamheden toch nauwelijks in het geding zijn? Daar komt bij dat het merendeel van de accountants alleen privaat-rechtelijk werkzaam zijn en zich veelal niet bezig houden met wettelijke controle. Verder moet aangetekend worden dat in de uitzonderingsclausules weliswaar duidelijk "bescherming van de gezondheid" was opgenomen maar dat de Raad van State kennelijk van oordeel was dat bij deze huisarts desalniettemin de stringente voorwaarde "enkel overtuigende en dwingende redenen een beperking van de vrijheid van vereniging rechtvaardigen" ontbrak.
ü
Niet van toepassing op regelgeving van PBO's?
Het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens heeft meerdere uitspraken gedaan
inzake het verbod op verenigingsdwang. In het geval van Sigurdur A.
Sigurjonsson v. Iceland (Application no. 16130/90 uit 1993) betrof
het wetgeving op het hoogste niveau waarbij een ministerie via
separate regelgeving kon bepalen dat een taxi-chauffeur zich moest
aansluiten bij een locale vakbond.
In het geval van zowel
Sørensen v. Denmark als Rasmussen v. Denmark (Applications
nos. 52562/99 en 52620/99 uit 2006) betrof het eveneens wetgeving op
het hoogste niveau waarbij werkgevers hun werknemers konden
verplichten zich aan te sluiten bij een vakbond. In de casus
Chassagnou en anderen tegen Frankrijk (EHRM nr. 25088/94, NJ 1999,
649) trof het verbod op verenigingsdwang ook wetgeving op het hoogste
niveau, waarbij publiekrechtelijke (jagers)verenigingen
werden opgericht. Op principiële gronden verzetten sommige leden
zich tegen de jacht.
Als wetgeving op het hoogste niveau dan wel
departementaal niveau al getroffen wordt door dit verbod op
verenigingsdwang, is de onvermijdelijke conclusie dat een dergelijk
verbod zeker geldt voor regelgeving op lagere niveau's.
ü
Zijn PBO's resp Nivra/NOvAA wel een vereniging?
Hieronder
volgen de betreffende rechtsoverwegingen van de Raad van State uit
bovengenoemd arrest:
"Uit de uitspraak van het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens van 29 april 1999, nr. 25088/94,
Chassagnou en anderen tegen Frankrijk (NJ 1999, 649), volgt dat het
begrip "vereniging" in artikel 11 EVRM een autonome
betekenis toekomt, waarbij de aanduiding in het nationale recht van
beperkte waarde is en slechts een vertrekpunt voor de beoordeling
vormt." Vervolgens concludeert de Raad van State "Hieruit
volgt dat een huisartsengroep voor langere tijd en voor
gemeenschappelijke doeleinden wordt opgericht en een zekere
institutionele structuur heeft. Gezien het voorgaande is de Afdeling
van oordeel dat de hagro, zoals omschreven in het Besluit CHVG no.
2-2002, kan worden aangemerkt als een vereniging als bedoeld in
artikel 11, eerste lid, van het EVRM." Het lijdt geen
twijfel dat PBO's resp Nivra/NOvAA voor langere tijd en voor
gemeenschappelijke doeleinden zijn opgericht en een zekere
institutionele structuur hebben. Dus zijn het verenigingen zoals
bedoeld in art. 11 EVRM.
ü
Oordeelt u zelf!
Naar onze mening betekent dit arrest het
einde van de titelbescherming voor accountants geregeld in artikel 41
WAA(Wet op de Accountants-Administratie-consulenten) voor personen
die verder voldoen aan de richtlijnen van Ifac en ook aan alle
opleidingseisen voldoen. Immers, de aanduiding "accountant"
is duidelijk een beroepstitel. Die wordt via artikel 41 WAA
voorbehouden aan leden van Nivra en NOvAA. Aan deze absolute
monopoliepositie is nu een eind gekomen! Overigens ziet Justitie dat
zelf ook wel in want de wetgeving (WET BIG) inzake medici waarop het
bovengeciteerde arrest van de Raad van State was gebaseerd staat
uitdrukkelijk: in art. 14 lid 5: “Inschrijving in een erkend
specialistenregister is niet afhankelijk van het lidmaatschap van de
organisatie.” Met organisatie wordt hier bedoeld de
betreffende medische specialistenvereniging (art. 14, lid 1). Het is
eigenlijk onbegrijpelijk dat de bestaande situatie zo lang heeft
kunnen voortbestaan. Art. 20 lid 2 van de Universele Verklaring Over
de Rechten van de Mens in 1948 aangenomen door de Algemene
Vergadering der Verenigde Naties was al heel duidelijk: “Niemand
mag worden gedwongen tot een vereniging te behoren.” Het
iets ruimer geformuleerde art. 11 EVRM geeft iets meer speelruimte
maar slechts via heel beperkte uitzonderingen rond het thema
“openbare orde” dat we ook uit art. 8 Grondwet kennen.
Beroepsuitoefening hoort kennelijk niet tot die uitzonderingen.